In een wandelgids over Corfu heb ik gelezen dat er een aantal leuke bezienswaardigheden te bewonderen zijn in de richting van Kanoni. Ik wacht op een gunstige gelegenheid en gewapend met mijn fotouitrusting begeef ik me op weg.
Het zonnetje schijnt, het is gezellig druk langs de baai en ik voel me prima op mijn eilandje. Na het oude fort en de Espianade van deze kant van de baai gefotografeerd te hebben, wandel ik door een oude buurt die vergeven is van de restaurantjes, taverna’s en kleine buurtwinkeltjes.
Het is altijd goed vertoeven in zulke buurten, want het gaat er nog allemaal zo gemoedelijk aan toe. Veel mensen begroeten elkaar, maken een praatje, zitten voor hun huisje of op een terras en nemen het leven zoals het op ze af komt. Ik wandel langs een bakkerijtje waar behalve een ijsvitrine ook twee stoeltjes en een tafeltje voor staan. Op een van de stoelen zit een bejaarde Griek en ik groet hem. Hij beantwoordt mijn groet vriendelijk en ik vraag hem of ik een foto mag maken. Zoals ik dat inmiddels al gewend ben, staat hij op en begint zijn kleding te schikken, kamt zijn snor en zet zijn sportpet recht.
Ik vraag hem weer te gaan zitten en maak een paar kiekjes, waarbij hij telkens strak in de lens kijkt. Ik laat hem een foto van zichzelf zien op de achterkant van de camera en hij kijkt hoogst verbaasd. Thora (Nu)?, zegt hij. Ik begrijp dat hij het niet snapt. In zijn tijd werden foto’s gemaakt met een camera ter grootte van een verhuisdoos. De man die op de knop drukte bevond zich veiligheidshalve onder een vuurvast laken en stak ondertussen de brand in een hoop magnesium dat een steekvlam veroorzaakte die niet onderdeed voor een atoomexplosie. Tegen de tijd dat de plaatjes eenmaal uit de ontwikkelcentrale kwamen, waren de slachtoffers net van de ergste brandwonden bekomen en zagen zichzelf terug op papier met een dodelijk verschrikte blik in de camera staren. Zo ging dat toen hij jonger was en nu ineens ontdekte hij dat de tijd niet stilgestaan had.
Dimitri!, schreeuwt hij. Neh (Ja), hoor ik uit de bakkerij komen. De oude man brabbelt wat en de eigenaar van de winkel verschijnt in de deuropening. Of ik wat wil drinken. Ik zeg dat ik geen geld bij me heb, maar hij zegt dat de oude man mij wat aanbiedt. Het is onbeleefd om een dergelijke vriendelijke geste te weigeren en dus zeg ik dat ik wel een biertje lust. Even later zit ik achter een lekkere Mythos. Ik bedank hem hartelijk en we praten wat met elkaar, voor zover mijn Grieks dat toelaat.
Ik weet hem duidelijk te maken dat ik uit Nederland kom en inmiddels een aantal jaar op Corfu woon. Ah, nou, hij heeft in Korea gevochten (hij roept Bam bam bam, terwijl hij met zijn gestrekte wijsvinger een pistool imiteert) en heeft daarna in Duitsland, Frankrijk en Brussel gezeten. Oxi Ollandia (niet in Holland)?, vraag ik. Oxi Ollandia.
Ik vraag hem hoe hij heet, een van de tien Griekse zinnetjes die ik ken. Babis, antwoordt hij vol trots. Ik vertel hem mijn naam. Hij schudt mij hartelijk en stevig de hand. Ik kom erachter dat hij al 88 jaar oud is. Dat had ik hem niet gegeven. Ik neem nog een slok van mijn bier en zeg hem dat ik het lekker vind. Hij brabbelt iets dat ik niet begrijp. Ik spui een van mijn andere tien Griekse zinnen: Den milao Ellenika (Ik spreek geen Grieks). Hij weert mijn excuus af en roept luid en duidelijk voor de hele straat hoorbaar: Mitri! De bakker verschijnt weer in de deuropening. De oude baas blaft een commando en even later zet de uitbater een schaaltje met blokken feta en stukken worst voor me op tafel. Ik waarschuw hem dat ik oxi lepta (geen geld) bij me heb. Hij klopt op zijn portemonnee en zegt: Bravo. Kala bravo. Oftewel dat zit wel goed, heel goed zelfs.
Weer schreeuwt hij de bakker iets toe. Even later wordt een stapeltje servetten bij het bord neergelegd.
Terwijl hij voor zich uit staart, wil ik een foto van hem en profiel maken. Dat heeft hij helaas snel in de gaten en weer staart hij recht in de camera, met een ernstige blik die je wel ziet bij mensen die bij de dokter op de uitslag van hun aidstest wachten. Omdat en profiel er vandaag niet in zit, besluit ik hem dan maar en face op de kiek te zetten en vraag hem naast het bord van de supermarkt te posteren. Na weer het ‘zit me jasje goed, zit me dasje goed’ klik ik enkele plaatjes, allen met dezelfde serieuze blik. Heerlijke mensen. Ik leeg mijn fles terwijl hij uit een plastic zak een aantal enorme aardbeien opdiept en die voor me neerlegt. Zo zie je ze alleen in reclamefolders, nadat ze flink ge-Photoshopt zijn. Ik laat mij de lekkernij smaken.
File mou, pame (we gaan er vandoor, vriend), zeg ik tegen Babis. Hij staat op en we schudden elkaar weer stevig de hand. Dan vervolg ik mijn weg weer. Mijn oude vriend start een conversatie met een andere Griek die blijkbaar is komen aanwaaien. Halverwege de straat hoor ik hem nog. Fantastisch eiland, Corfu, met schitterende bewoners.