Wat is het toch altijd heerlijk verpozen in de smalle straatjes van een dorpje als Komianata. De eenvoud en kneuterigheid die je hier overal tegenkomt staan zo in schril contrast met de manier van leven zoals wij die kennen in bijvoorbeeld Nederland. Ik kom altijd graag in plaatsjes als deze, voel mij er bijzonder op mijn gemak. Domweg gelukkig ook, want ik heb weer een serie mooie kiekjes gemaakt. Maar aan al het goede komt een eind, ik moet hoognodig mijn vriend Panos gaan bezoeken want het begint al te donkeren.
Niet dat Panos op de hoogte is van mijn komst. De doorsnee Griek houdt niet van afspraken maken. Hij is meer van het spontane. Een agenda is een handig boekje waarin je de maten van een nieuw te timmeren raamkozijn kan noteren, of zelfs het telefoonnummer van een goede vriend. Maar om daar afspraken in op te schrijven, compleet met datum, tijd en locatie, dat dan weer niet.
En dus bekruipt mij de gedachte dat hij wel eens niet thuis zou kunnen zijn, als ik zijn voordeur gesloten vindt. Ook niet erg, het is vrijdag laat in de middag, niet ver verwijderd van het tijdstip dat Mirjam en ik normaal het weekend inluiden met een drankje en wat te knabbelen erbij. Voor de zekerheid klop ik nogmaals op zijn deur, maar ik houd rekening met een stille aftocht.
Dan hoor ik een stem achter mij die wat in het Grieks roept en ik draai me om. Een wat oudere Griekse man, op zijn ronde door het dorp. Op mijn vraag of hij Engels spreekt (Milaste Anglika?) knikt hij en hij vraagt wie ik zoek. Ik vertel hem dat ik voor Panos kom, maar dat hij waarschijnlijk niet thuis is. De man lacht en zegt dat ik voor het huis van Panos’ dochter sta. Hijzelf woont hier, wijst hij op het naastgelegen huis.
‘He is sleeping now, but I will wake him up!’, zegt hij vrolijk, en begint met zijn vuist op de houten deur te beuken. Ik probeer zijn enthousiasme te temperen door te zeggen dat ik een andere keer wel terug kom. Dat is voor de goede man aanleiding nogmaals een roffel op de deur te geven, harder nu, ondertussen luidkeels ‘Panos, Panos, xypna!’ (Panos, wakker worden) roepend.
Ik ben enigszins verlegen met de situatie. Inmiddels moet het hele dorp wakker zijn van de pogingen om Panos uit bed te krijgen. De beukende buurman wordt door dergelijke kleinzielige gedachten blijkbaar niet gehinderd. Hij wil net een nieuwe aanval op de deur inzetten als er gekreun vanachter de solide deur klinkt. ‘Nai, poios eínai ekeí’ (Ja, wie is daar)? De man ratelt wat in rap Grieks en vraagt dan mijn naam. Na het verstrekken van die informatie gaat de deur langzaam open en verschijnt het slaperige hoofd van Panos om de hoek, de haartjes flink in de war. Zijn ogen gaan van slaperig naar wijd open wanneer hij mij herkent en verschijnt in volle gedaante vanachter de deur. ‘Dick, come in!’, roept hij verrast. Hij is slechts gehuld in een t-shirt en een pyamabroek. De man die hem gewekt heeft, kijkt mij triomfantelijk aan en vervolgt tevreden zijn weg, terwijl ik mij vervoeg bij Panos.
Terwijl Panos de smalle trap in zijn woonkamer beklimt om snel een broek aan te schieten, kijk ik om mij heen in de leefruimte van een kunstenaar. Zoals te verwachten helemaal behangen met schilderijen, er is bijna geen plaats onbedekt. Dat maakt toch geen verschil, want ook de muren zijn decoratief beschilderd. Op een grote professioneel uitziende ezel staat een doek nog in de maak. Her en der liggen enkele schildersattributen al of niet te drogen.
Dan komt de maestro naar beneden en het eerste dat hij doet is mij omhelzen en mij een dikke zoen op beide wangen geven. Toen wij hier nog niet zo lang woonden, had ik daar enige moeite mee, maar inmiddels ben ik eraan gewend en zie ik er een teken van grote genegenheid in.
Als bij toverslag staan er ineens twee glaasjes tussen ons in op tafel en een fles tsipouro binnen handbereik. Daar gaan we weer.
Panos toont mij zijn laatste werken, waarvan ik er een paar voorbij heb zien komen op Facebook. Hij heeft enkele fraaie portretten geschilderd van Lafcadio Hearn (1850-1904), een Griek die opgegroeide in Japan en ook luisterde naar de naam Yakumo Koizumi. Ook de moeder van Lafcadio is in verf vereeuwigd, een streng ogende dame, dat kan je zo zien. Maar toch heeft ze ook een gevoelige kant, getuige een traan die uit haar rechteroog biggelt.
Panos vertelt honderduit over Hearn/Koizumi en zijn andere ontwerpen. Het verveelt geen moment, hij brengt zijn verhalen met veel enthousiasme. Het lijkt wel of hij een persoonlijke band heeft met de personen die hij in verf weergeeft.
Praten over kunst maakt dorstig, dat is algemeen bekend, dus schenkt hij ons nogmaals in. Maar van die lading alcohol geraak je spoedig overvol, dus antwoord ik gretig bevestigend als hij vraagt of ik er wat bij te eten wil. Ik verwacht een paar blokjes feta, enkele moten tomaat, een paar olijven en wat salami, wat het fantastisch doet bij de borrel. Dat komt inderdaad op tafel, maar ook zet hij een pan met water op en begint pasta te koken. Ik probeer hem van zijn voornemen af te brengen door te zeggen dat ik maar een onaangekondigde gast ben die geen aanspraak op een maaltijd kan maken.
Dat is geheel volgens de verwachting tegen dovemansoren gezegd. Panos maakt dat op de Griekse manier duidelijk, door de handen met de handpalmen naar voren tot schouderhoogte te heffen, het hoofd in de nek te gooien en de ogen te sluiten, waarna met beide wijsvingers een ruitenwisserbeweging gemaakt wordt. Je bent mijn gast en daar zorgen we voor, of je het wilt of niet. This is Corfu!
Later zit ik aan een bord pasta met kaasstrooisel en snippers ham, terwijl mijn gastheer nog eens inschenkt. In de wetenschap dat het geen zin heeft om te weigeren, laat ik mij de onverwachte maaltijd goed smaken om zo een ondergrondje te maken en aldus te voorkomen dat ik straks zo lam als een aap de auto instap. Ondertussen verzin ik een list. Ik moet gewoon heel rustig aan doen met die borrel, want zodra de bodem van mijn glas alleen maar in zicht is, vliegt Panos’ hand alweer naar de fles.
Dat werkt goed, het tempo gaat omlaag. Met een beetje goede wil houd ik de schade beperkt tot drie borrels. Als geoefend tsipouro drinker moet ik de weg naar huis zonder problemen kunnen vinden.
Bij de laatste hap zeg ik tegen Panos dat het tijd is om te gaan. ‘Already?!”, roept hij. ‘You don’t want more pasta?’
Ik imiteer het Griekse Nee-gebaar. Met succes, hij lacht, maar dringt niet langer aan. Maar dan toch nog wel even een klein glaasje? Ik kan er niets aan doen, moet lachen, en schud blijkbaar niet streng genoeg nee. ‘One for the road’, zegt hij terwijl hij de glazen nog eens bijvult. Ik zucht onhoorbaar en rol voor de vorm met mijn ogen.
Als we later aan de deur afscheid nemen en ik mij op het smalle steil aflopende paadje naar mijn auto begeef, zwaait hij mij uit tot ik veilig beneden aan de doorgaande weg ben. ‘Drive carefully’, geeft hij mij nog mee alvorens hij de deur sluit. Heerlijke mensen.