Tijdens een van mijn eenzame fietstochten door de prachtige Ropa Vallei vond ik eens een auto ondersteboven in een diepe greppel. Waarschijnlijk was de chauffeur in volle vaart rechtdoor gereden terwijl de weg in een haakse bocht naar links ging.
Ik stapte af en was benieuwd of er nog iemand in de wagen zat. Op mijn roepen kwam geen antwoord. Niet geheel gerustgesteld, misschien zat de chauffeur wel zwaargewond of dood in het wrak bekneld, besloot ik het alarmnummer van de politie te bellen. Ik legde uit dat ik bij het wrak van een auto in een diepe greppel stond en niet zeker wist of er nog iemand in zat. De rest van het gesprek ging ongeveer zo:

– Waarom ik hem belde, was de vraag.
– Eh, dit is toch het alarmnummer van de politie?
– Ja, dus?
– Ik legde nogmaals uit dat ik op de plaats van een ongeluk stond en niet wist of er eventueel een gewonde of dode in het wrak zat.
– Jaja, dat snapte hij wel. Wat hij niet begreep was waarom ik hem dan belde. Diepe zucht. Maar goed, hij zou mij wel even doorverbinden.
– Neh? (Ja?), kraakte de lijn.
– Eh, you speak English?, vroeg ik.
– Oxi (Nee), ik moest Grieks spreken.
Daar heeft hij een punt, dacht ik, maar daar werd de situatie van een eventuele gewonde niet beter van op dat moment. De redding leek zich aan te dienen in de vorm van een passerende motorrijder en ik wenkte hem met wijdse armgebaren. Hij stopte en ik wees hem op de auto in de greppel. Police, zei ik tegen hem en gaf hem mijn mobiel. Beide mannen blaften wat tegen elkaar, waarna de motorrijder mij mijn mobiel terug gaf en vertelde dat de politie misschien nog wel een keer langs zou komen. Ooit, eens, waarschijnlijk, misschien. Waarna hij gas gaf en al snel aan de einder verdween. Even kwam de gedachte in mij op om dan ook maar door te fietsen. Maar dat vond ik toch geen prettig idee. Toen ben ik dus maar met gevaar voor hals, nek en nieren op teenslippers in de steile greppel afgedaald om er drie meter lager achter te komen dat er gelukkig niemand meer in de auto zat. De bestuurder moet donders veel geluk gehad hebben, het dak zat helemaal tegen het stuur gewrongen. Pfoeh, dat liep dus goed af, maar niet dankzij de Politie van Corfu.
Aldus vertelde ik aan Paul, een goede vriend van ons. Hij knikte begrijpend, maar legde uit dat hij de politie van ons prettige Griekse eilandje genaamd Corfu toch bijzonder hoog had staan. Zijn relaas verklaart alles.

Paul komt op een rustige late zondagmiddag op het briljante idee om samen met moeder de vrouw naar de Chinees te gaan. In het kader ‘kom maar zoals je bent’ stapt hij de auto in met zijn favoriete Plutosloffen nog aan de voeten, compleet met vrolijk flapperende oren en lange dopneus. En ze laten zich het maal smaken. Paul spoelt zijn loempia en nasi weg met een respectabel aantal biertjes, terwijl Lula, zijn vrouw , het rustig aan doet met wijn.
Twee uur later weer onderweg naar huis loopt hij in de fuik. De politie van Corfu heeft groots uitgepakt met zes auto’s, drie motorfietsen en een indrukwekkend aantal agenten. Een jonge officier loopt op Paul toe en vraagt vriendelijk of hij zijn papieren even mag zien. Paul voldoet met enige terughoudendheid aan dit verzoek, wetende dat niet alles helemaal in orde is. Zijn rijbewijs is zo versleten en opgevouwen dat het in een holle kies past. De verzekeringspapieren liggen veilig opgeborgen thuis en wegenbelasting heeft hij nog nooit betaald. De APK van de auto is reeds jaren verlopen. De auto is dan ook niet meer showroom-fris. De rechter achterlichtconsole is geheel verdwenen, er zit speling op de stuurkolom, de banden zijn zo glad als slicks en in de linker buitenspiegel zit een ster die het hele oppervlak beslaat. De jonge motoragent lijkt echter niet onder de indruk te zijn.
– Of mijnheer gedronken heeft?, vraagt hij.
– Jawel officier, geeft Paul ruiterlijk toe, ik heb er een paar op.
– Hm, zou hij dan mee willen werken aan een blaastest?
– Zeker officier, is Paul heel coöperatief, en opent het portier. Daar zwaaien zijn in Plutosloffen gehulde voeten naar buiten. De motoragent vertrekt echter geen spier en overhandigt Paul het blaasinstrument. De wijzer slaat uit tot diep in het rode vak.
– Hm, zoals het er nu uitziet heeft mijnheer te veel gedronken, stelt de agent vast.
– Ja, maar het was ook zo gezellig, vult Paul welwillend aan.
– Wat nu als we even een kwartiertje a een half uurtje wachten en het nog eens proberen?, stelt de agent voor.
Nou, dat is niet tegen dovemansoren gezegd en terwijl Lula duidelijk maakt dat ze niet bij die man hoort, loopt Paul wat rondjes in de hoop dat daardoor zijn alcoholpromilage snel reduceert tot een acceptabel niveau. Een uur later slaat de test echter nog steeds onverbiddelijk rood uit.
– Tja, dan zit er helaas niets anders op dan te constateren dat mijnheer boven de wettelijk toegestane limiet gedronken heeft, stelt de jonge agent enigzins verlegen vast.
– OK, antwoordt Paul, en wat betekent dat, officier?
– Daar staat een boete op meneer, zegt de agent, de punten van zijn laarzen ernstig bestuderend. Paul buigt schuldbewust het hoofd en vraagt hoeveel de boete bedraagt.
– Tweehonderd euro mijnheer, fluistert de agent enigzins bedremmeld. Maar als u binnen tien dagen betaalt dan kost het maar de helft!, voegt hij er enthousiast aan toe.
Paul blaast onhoorbaar een zucht van verlichting uit en belooft dat advies zeker in overweging te zullen nemen. De agent schrijft een bon uit en draait zich om om zich bij zijn collega’s te voegen.
– Maarreh mijnheer de officier, roept Paul, hoe komen we nu thuis? De agent trekt zijn wenkbrauwen zichtbaar verbaasd omhoog en kijkt Paul bevreemd aan. Met de auto natuurlijk!, roept hij uit.
Zo snel als zijn Plutosloffen hem kunnen dragen, wankelt Paul naar zijn auto.