Omdat ik bij het zien van al die overheerlijke sinaasappels in onze tuin ineens een niet te stuiten aandrang krijg om mijn tanden erin te zetten, graai ik een schaartje uit de keukenla en loop gewapend met een plastictas naar buiten. De lokroep van de prachtig oranje tennisballen – maar dan groter – heeft zijn uitwerking niet gemist.
Ik wil met een sierlijke beweging op het verhoogde terras springen, maar door mijn strakke spijkerbroek mislukt de actie jammerlijk. Ik knal met mijn linker scheenbeen keihard tegen de ruwbetonnen rand, mij een minstens zo ruwe krachtterm ontlokkend. Kolere, wat een pijn!
Ik check of mijn spijkerbroek nog heel is, wat gelukkig zo is. Dat kan ik van mijn ontvelde en bloedende scheenbeen niet zeggen. Maar dat gaat vanzelf weer over. Hinkend en bloedend strompel ik naar een lager gelegen gedeelte van de terrasmuur en beklim die moeizaam. Het volgende moment graaien mijn handen gretig naar de prachtige vruchten. De pijn verdring ik met visioenen van een heerlijke wodka-jus.
Als ik een kilo of wat in de tas heb, valt mijn oog op het handvat. Wat zit daar nou? Een paar blaadjes, een takje? Ja …., nee! Het is de sprinkhaan die ik tijdens een vorige plukbeurt ook al zag zitten op een sinaasappel. Het dier liet mij rustig begaan, terwijl ik om hem heen de ene na de andere vitaminenbom aan zijn omgeving onttrok. Deze keer heb ik hem waarschijnlijk per ongeluk meegeplukt.
Nu zit hij kalm op het handvat, mij enigzins argwanend aankijkend. Hij zit er wat verloren bij, onwennig in zijn nieuwe plastic omgeving.
Het is een flink uit de kluiten gewassen exemplaar. Een centimeter of tien schat ik hem. Ik houd hem mijn hand voor en na enige aarzeling en een licht tikje tegen zijn achterwerk springt hij op mijn geopende hand. Daar blijft hij stilletjes zitten terwijl ik de kans heb hem op mijn gemak te bekijken.
Trots laat ik hem aan Mirjam zien, die vanachter het veilige glas een lelijk gezicht trekt. Ik besluit deze tamme rakker toch maar even te kieken, zet hem op een mooie witte kiezel en sprint naar binnen.
Japie Krekel is tot mijn verbazing geduldig blijven wachten tot ik weer terug ben, nu met fotocamera. Ik verwacht dat hij elk moment weg kan springen bij het zien van mijn kanon, maar het tegendeel is waar. Ik kan doen wat ik wil. Omdat het al redelijk donker is, moet ik flitsen, maar het maakt de verspringer niets uit. Hij blijft zitten als zat hij in een leunstoel voor de tv.
Als ik even later de kiezel waarop hij zit een kwartslag draai om een andere invalshoek te hebben, geeft hij een beetje blijk van onrust. Terwijl ik voorzichtig door mijn knieën ga en ook nog eens mijn macrolens op hem richt, zie ik de voorpoten in beweging komen. Maar na enkele shots is het beest weer de rust zelve. Wonderlijk.
Of loopt het diertje misschien op zijn eind? Ik heb nog niet eerder zo’n kalme klant meegemaakt. Nou ja, ik smeed het ijzer maar als het heet is en flits er driftig op los.
Langzamerhand ontvangen mijn hersenen signalen dat er toch iets mis is met mijn scheenbeen. Kloppen, zuigen, zeuren, ik moet omhoog. Kreunend en krakend ga ik de lucht in. Dat is blijkbaar het signaal voor de grashopper dat de fotosessie afgelopen is, want met een reuzensprong scheiden zich onze wegen. Kon ik maar zo springen.