Omdat ik de laatste tijd weer iets te ver boven mijn geboortegewicht uit kom, heb ik besloten de fiets maar weer ter hand te nemen. Met de temperaturen die hier in de zomer gelden, moet het toch tot enig vochtverlies leiden en slecht voor je conditie is het ook niet. Om een stok achter de deur te hebben, besluit ik een Nederlandse vriend te vragen om samen met mij op wekelijkse basis het ijzeren ros te bestijgen. Ik stuur hem een e-mail.
Maandagochtend half negen ben ik bij je!, antwoordt hij sneller dan mij lief is. Met gemengde gevoelens lees ik zijn e-mail. Ik ben een keer eerder met hem gaan fietsen en het trauma opgelopen bij die helse rit is inmiddels, na veel praten met een zielepeut, valium, electroshocktherapie en geurkaarsen weer enigszins onder controle. Anderzijds heb ik er ook wel zin in. Corfu is zeer populair bij Nederlanders die hun vakantie fietsend door willen brengen en dat is niet voor niets. Het is een prachtig eiland om te fietsen.
Die zondag voor de grote dag haal ik de ATB tevoorschijn en besluit alvast een ritje te maken om weer een beetje gevoel te krijgen voor de nodige fietstochten op Corfu. Nou, dat lukt. Na twintig kilometer op dat smalle, harde, ruwe, lelijke, gemene, afschuwelijk oncomfortabele zadeltje voelt mijn achterwerk aan als dat van Gordon na de afterparty van de gayparade. Strompelend en zwetend zet ik mijn fiets in de schuur en vraag mij af of ik het ding niet beter kan verkopen. Maar een warm bad doet wonderen.
Een dag later klim ik monter op de gele schicht en gezamenlijk storten Jan en ik ons op des heren wegen. De volgende ochtend reeds toont de weegschaal dat de noeste arbeid zijn vruchten afwerpt. Ik zie al uit naar de volgende rit.
Na enkele tochten door de prachtige en redelijk vlakke Ropa Vallei heb ik de smaak al aardig te pakken. Het zitvlak begint te wennen aan het Spartaanse zadel, de knietjes sputteren niet meer zo tegen en de spieren werken de volgende dag weer naar behoren. Ook de hoger gelegen kustdorpjes als Giannades, Marmaro en Kanakades vormen inmiddels geen probleem meer. En dan denk je dat je er wel bent. Dat bleek een misvatting.
Zullen we naar Liapades gaan, zeg ik tegen Jan. Oh, dat is een heel goed idee, vindt hij. Best wel iets verder dan wat we tot nu toe gefietst hebben. En iets hoger, vervolgt Jan. Argeloos slinger ik mijzelf op de fiets en even later zetten we, enthousiast pratend wat een fantastisch eiland Corfu toch wel is, koers naar het 15 kilometer verderop gelegen kustplaatsje. Jan kent daar een leuk terrasje en daar zullen wij onszelf belonen met een kop koffie.
Een uur later valt een druppel zweet vanaf mijn neus in mijn koele glas water. Het deert mij niet, gulzig slurp ik het levensreddende vocht naar binnen, vermengd met mijn eigen zweet of niet. Het laatste stuk omhoog naar het dorpsplein van Liapades heb ik helaas lopend af moeten leggen. Ik was te laat met schakelen en kreeg de derailleur niet meer tijdig in het lichtste verzet. Gelukkig was daar het cafeneion (soort koffiehuisje) en met krakende knieën ben ik daar in een kuipstoeltje geploft. Het voelt aan als een troon.
Het water en de koffie doen me goed. We aanschouwen het leven in een Grieks dorpje met de ogen van een toerist, wat we nog steeds zijn, zeker op zulke momenten. De gemoedelijkheid, de rust, de eenvoud van het leven, het spat er allemaal vanaf, daar aan het dorpsplein. En terwijl de Grieken hoofdschuddend naar onze fietsen kijken, die zien ze maar zelden op deze hoogte, bespreken wij wat we zullen doen. Jan zegt dat we natuurlijk dezelfde weg terug kunnen gaan, ik vraag of er een alternatief is. Ja, dat is er, zegt Jan voorzichtig. Dan moeten we nog ietsje verder omhoog en van daaraf kunnen we terug via de westkust van Corfu, die prachtig is. Beetje off-road, soms wat steil, maar schitterend, aldus Jan. Ik voel me weer helemaal het heertje, dus stel ik voor om de gebaande paden te laten voor wat ze zijn en ons in de ruige natuur te storten.
Even later bikkelen we staande op de trappers door de smalle straatjes van dit mooie Corfiotische bergdorpje. Dit moet niet te lang duren, spookt het door mij heen, terwijl mijn opgebouwde krachten als sneeuw voor de zon verdampen.
We passeren drie druk in gesprek zijnde Griekse dames. Het gesprek verstomt gelijk als ze ons zien ploegen. Ze weten duidelijk niet hoe ze ons moeten plaatsen: als helden of als krankzinnigen. Eerbiedig buigen ze het hoofd en een van hen slaat vluchtig een kruis.
Voor we het dorp uit zijn, stelt Jan voor even naast de fiets te gaan lopen, omdat we anders onze krachten al verspillen voor het er echt om gaat spannen. Met een zucht van verlichting voldoe ik aan dit redelijke voorstel en laat mij van de fiets vallen. Een kilometer verderop sta ik, leunend tegen mijn fiets, een amechtige stoomtrein te imiteren. Ik heb totaal geen oog voor de schitterende natuur waarin wij ons nu bevinden. In leven blijven is momenteel mijn voornaamste doel. Tussen mijn gierende ademstoten door probeer ik uit alle macht water in mijn gortdroge strot te gieten, wat niet meevalt als je per seconde 36 keer in- en uitademt. Laat dit de laatste gang omhoog zijn, bid ik in stilte. Zo uitgewoond heb ik me nog nooit gevoeld.
Vijfhonderd meter later blijkt het toch erger te kunnen, als ik na de zoveelste stijging afstap. Ik smijt mijn fiets tegen een boom en neem op een koele rots plaats. Totaal naar de kloten, hoor ik Gerrie Knetemann nog tegen Mart Smeets zeggen, toen deze hem na zijn overwinning in de Amstel-Goldrace vroeg hoe hij zich voelde. Om daarna huilend tegen Smeets aan te vallen en riep dat hij zich de gelukkigste man op aarde voelde. Dat gevoel heb ik niet, absoluut niet. Dit komt nooit meer goed, weet ik. Zo kapot als ik ben. Mijn hart dreigt uit zijn borstkas te springen, zweet prikt in mijn ogen en mijn adem is net zo gejaagd als die van een stervende.
Zal ik überhaupt nog wel thuis komen? Nou ja, als ze me maar met een glimlach op mijn gezicht afleggen. Ik heb toch een mooie tijd gehad op Corfu. Dan word ik in mijn sombere gedachten onderbroken als Jan er aan komt fietsen. Hij is even vooruit gegaan om te kijken of er nog veel steile gedeelten in het verschiet liggen. En? Eh, ja dus. Ik moet flink mijn best doen om niet te braken. Maar na dit hoogje komt er wat vlak terrein, belooft hij.
Zuchtend probeer ik mijn fiets te bestijgen. Als we via de kustplaatsjes terug willen dan zullen we hier naar rechts moeten, zegt Jan bij een tweesprong. Het rechter pad gaat steil omhoog. De andere route gaat navenant naar beneden. Een blik omhoog is voor mij genoeg om voor links te kiezen, de diepte in. Al leidde het rechtstreeks naar de hel, het maakt mij niet meer uit waar ik terecht kom, zolang ik maar niet meer omhoog hoef.
Het volgende moment stuiteren we in een wolk van stof en zand de onverharde weg af naar beneden, stemming onbekend. Met een roekeloosheid die je alleen bij harakiri piloten, dronkaards en potentiële zelfmoordenaars ziet, manoeuvreren we tussen bomen door en ontwijken de meeste obstakels op ons pad. We hebben al onze stuurmanskunst nodig om overeind te blijven op het pad, dat slechts verhard wordt door keien, grint en her en der liggende rotsen. Diepe veuren tonen de gang van het water als het pad in de winter, als het veel regent op Corfu, geen pad is maar de bedding van een woeste stroom. Meerdere malen ben ik bang het niet voor te kunnen remmen en in een afgrond of tegen een boom te eindigen. Nou ja, dan wordt je in ieder geval thuisgebracht. Het ligt er alleen aan in wat voor wagen: een ambulance of een lijkwagen.
Verbazingwekkend te zien hoe je dezelfde afstand naar beneden kunt afleggen in een fractie van de tijd en moeite die je nodig had om boven te komen. Na een aantal levensgevaarlijke minuten komen we bij een T-kruising waar we weer op een geasfalteerd pad komen. Even later meen ik een afsplitsing te zien waar we een uur geleden in gereden zijn. Jan is er niet helemaal zeker van. Vijf minuten later bevestigt hij mijn vermoeden, we naderen de buitenwijken van …. Liapades! We hebben gewoon een krankzinnig groot rondje gereden en zijn weer waar onze martelgang begon.
Een uur later wankel ik de veranda van ons huis op, waar Mirjam achter haar laptop en een bak koffie zit. Ze kijkt mij met een zorgelijke blik in haar ogen aan en vraagt hoe ik me voel. ‘Ik ben zo gelukkig!, hijg ik, waarna ik redeloos huilend in haar armen stort.