Zullen we naar Glyfada rijden?, stelt Jan voor, terwijl ik hevig transpirerend van mijn fiets afstap. Ietwat onvast ter been zoek ik een gelegenheid om even te zitten en mijn ademhaling te reguleren. Ik heb zojuist flink op de pedalen gestaan om op de afgesproken tijd op het vertrekpunt van onze gezamenlijke fietstocht te zijn. Ik heb een hekel aan te laat komen en verbaas mezelf er nog vaak over dat ik toch nog wel eens te laat van huis ga. Met de auto maak je dat goed door het gaspedaal iets dieper in de drukken, met de fiets kost dat spierkracht. En die heb ik nog niet in surplus, merk ik aan mijn opspelende kuiten en raspende ademhaling. Vijf kilometer op volle snelheid fietsen, hakt er flink in bij mij. Niet vreemd natuurlijk, het is de eerste fietsrit van het jaar.
Glyfada!, probeer ik niet te hijgen, terwijl mijn doorweekte shirt lekker koel aanvoelt door het briesje dat mijn rug beroert. Nee, dat lijkt mij geen goed idee. Prachtig gelegen hoor, schitterend strand en prachtige omgeving, en een uitzicht jongen. Maar een heuvels en dalen, dat wil je niet weten. Stijgingen van 10 tot 15 procent zijn meer regel dan uitzondering. Terloops bekijk ik de stalen kuiten en het pezige lichaam van mijn fietsmaat en snap dat een dergelijke krachtsinspanning voor hem geen enkel probleem vormt. Het zou me niet verbazen als hij vroeger marinier is geweest en nu nog dagelijks geniet van een ontbijt met staaldraad en kopspijkers, geserveerd op een grinttegel.

Dat herinnert mij er aan dat mijn ontbijt heel sober was. Een glas water en twee beschuitjes, haastig naar binnen gegooid. Nee, dat wordt geen Glyfada vandaag. Dat zou in mijn geval zelfmoord zijn.
Ik stel Paleokastritsa voor. Het eerste stuk door de Vallei van Ropa wordt ook wel het biljartlaken van Corfu genoemd en voor zover ik mij kan herinneren valt Paleo, op een enkel vals plat na, ook wel mee. Eenmaal daar kunnen we mooi een paar vrienden opzoeken. En de innerlijke mens hopelijk weer versterken, schiet het zelfzuchtig door mij heen. Moeizaam hijs ik mij over de stang en probeer traag Jan in te halen.

Je banden zijn aardig zacht?, merkt Jan op. Ja, dat is voor beter grip op de weg, leg ik uit. Gejokt natuurlijk, met een ATB heb je net zo’n breed profiel als een brommer. En het snort zo lekker op het wegdek, vul ik aan. Ah, zegt Jan, die allang in de gaten heeft dat ik niet heel goed voorbereid ben op de ontberingen van een fietstocht op Corfu. Toch heb ik op het vlakke stuk nauwelijks moeite het tempo bij te houden, al verdenk ik Jan er van lang niet voluit te gaan. Hij is een begrijpend mens.
Ja, de Ropa Valley is geen gekke keus geweest, realiseer ik na een paar kilometer fietsen. De conditie van de asfaltweg is redelijk en bovenal vlak. Al zit er naarmate we de weg naar Paleokastritsa naderen een lichte stijging in, merk ik aan mijn ademhaling.
Het gaat hier toch wel een aardig eindje de lucht in, vind je ook niet?, piep ik naar Jan, die voorop rijdt.
Vind je?, antwoord hij met een stem alsof hij languit op de bank ligt. Moet ik het tempo verlagen?, vraagt hij bezorgd.
Nee, niet nodig, lieg ik vloeiend, het gaat wel. Ondertussen denk ik: Mijn god, mijn god, waarom hebt gij mij verlaten? Vreemd toch dat ik niet wist van deze kilometers lange stijging! Met de auto heb ik er nooit wat van gemerkt. Wat ik wel weet, is dat na het restaurant dat bekendstaat om zijn mooie vergezichten, een flinke afdaling wacht. Die gedachte houdt me aan het fietsen en ik kan flink op adem komen als we ons van de helling afstorten. Fietsen is best lekker.

And all the World is green, denk ik onbewust aan het liedje van Tom Waits, terwijl ik het gras onder mij door een rode waas bestudeer. Rochelend en raspend leun ik op mijn schroeiende fietszadel. Hete vlammen jagen door mijn kuiten en mijn kont voelt aan alsof ik drie dagen op mijn eigen doodskist heb gezeten. Dorst, wanhoop, bitterheid, ellende, dood en verdriet verdringen zich in mijn geteisterde tabernakel. Het overheersende gevoel is vooral, Pijn! In mijn benen, rug, schouders, polsen, overal. Zelfs mijn neusgaten doen zeer. Jan rijdt ondertussen kleine rondjes om mij heen. Omdat afstappen op dit moment zijn kuiten geen goed zou doen, legt hij uit. Ah, nee, ik snap het. Ga lekker door zo.
Als mijn wanhopig gesnuif weer enigszins veranderd is in iets wat op ademhaling lijkt, kijk ik minutenlang naar de prachtige Ioanische Zee die Corfu omringt. Schitterend uitzichten hier over die eindeloze bak met water en de blauwe baaien van Paleo, die inmiddels honderdvijftig meter onder ons liggen. Ik realiseer mij dat de auto ook altijd moeite met dit stuk heeft. En dat het volgende gedeelte bijna geheel in de eerste versnelling genomen moet worden. Slik! Ik moet de aandrang om mij eens lekker naar beneden te laten storten sterk onderdrukken. Bibberig stap ik op mijn fiets en zie dat Jan alweer op mij neerkijkt vanaf een hoger gelegen plateau. Kreeg hij maar een lekke band.

Tweehonderd meter voor het huis van onze vrienden moet ik voor de vierde keer afstappen. Het gaat echt niet meer, ondanks mijn vaste voornemen na de derde afstap pas aan het einde van de rit af te stappen. Die paar honderd meter red ik wel. Dacht ik. Met alle kracht die nog in mij aanwezig is, knijp ik in de remmen. Niet om te stoppen, maar om te voorkomen dat ik met een rotvaart achteruit naar beneden rijd.
Zo moet een stervende zich ook voelen, bedenk ik mij in gebogen toestand. Ik verwacht elk moment bloed uit mijn oren te voelen stromen. Kwijlen doe ik niet, omdat mijn mond droog is als een reep soldatenleer. Mijn brandende longen proberen te ontsnappen uit mijn verwoeste borstkas, in mijn kuiten strijd een leger maden. Vrouw, kinderen, huis, vaderland, ik betwijfel of ik ze ooit nog zal zien. En terwijl Jan zijn rondjes geduldig maakt, vervloek ik mezelf dat ik niet beter voorbereid op weg ben gegaan. Een ferm ontbijtje, genoeg water voor onderweg, misschien zelfs een rolletje druivensuiker, banaantje voor de spieren, zulke dingen.
Wanhopig probeer ik mijn been over het zadel heen te krijgen. Ik zál daar fietsend aan komen. Anders denken ze misschien nog wel dat ik het hele eind ben komen lopen, met de fiets aan de hand. Dat nooit! Waggelend zet ik de achtervolging in op Jan, om gezamenlijk bij onze vrienden te arriveren.
In stilte bid ik dat ze thuis zijn.