De Verdwaalden (1)

Mirjam heeft een workshop Tango in Mantouki, de oude wijk aan de haven van Corfu, en dus besluit ik haar daar af te zetten en zelf te gaan fotograferen.
Het is een prachtige oude buurt, met leuke smalle straatjes en steegjes. De buurt is nog niet opgeofferd aan de grillen en nukken van de rijke toerist, dus vind je er nog heel oorspronkelijke restaurantjes, oude huizen en dito bewoners, kleine winkeltjes en … De Verlaten Fabriek!
Wat moet je daar nu mee, vraagt menigeen zich af. Nou, allereerst gaat in deze fabriek zich een scene afspelen uit mijn nog te voltooien misdaadroman. Dus ga ik er een aantal foto’s maken om op een later tijdstip indrukken te verwerken en de sfeer opnieuw te snuiven. Maar je kunt op zulke locaties ook schitterende juweeltjes fotograferen!

Ik parkeer de auto op enige afstand van het doel van mijn tocht, om alvast een paar plaatjes van de sfeervolle omgeving te maken. Van verre zie ik al de fabrieksschoorsteen trots boven alles en iedereen uit prijken. Als een opgeheven wijsvinger lijkt de kolos duidelijk te willen maken dat het nog niet gedaan is met de fabriek. Maar dat is een kwestie van tijd, bedenk ik, terwijl ik het terrein van een afstandje fotografeer. Ook dit snoeioude gebouw, historisch of niet, zal eens moeten wijken. Is het niet door de tand des tijds dan wel door de sloophamer. Al kan dat een hele tijd duren op Corfu.
Net als ik over een omgevallen deur naar binnen ben geklauterd, realiseer ik mij dat ik mijn mobiel ben vergeten. Omdat ik hier al eens eerder geweest ben, en dus weet wat voor valkuilen en obstakels op mijn pad kunnen komen, besluit ik het ding toch maar te gaan halen. Je koopt er niets voor als een trap of luik onder je gewicht bezwijkt en je met twee gebroken benen of een verschoven ruggenwervel op een berg vuil ligt en denkt: had ik maar…

Met een vertraging van een kwartier betreed ik nogmaals het voormalige centrum van nijverheid. De grond is bezaaid met puin, omgevallen vaten, verrotte binten, stukken metaal en huisvuil. Vanuit roestige opslagreservoirs en verweerde kasten krioelen slangen en pijpen de lucht in. Onder het deels ingestorte plafond komen enkele verweerde pijpen samen, andere vervolgen hun weg alleen. De verroeste plafondbinten worden op enkele plaatsen aan het zicht onttrokken door neerhangende slierten van isolatiemateriaal in verregaande staat van ontbinding.
Het is al met al een angstaanjagend tafereel. De puinhoop is overweldigend, de stilte oorverdovend. Zelfs de altijd bedrijvige haven lijkt geen geluid meer te produceren. Door een lage deuropening verlaat ik het voorportaal en vraag me af of ik hier weer terug zal keren.
De bedompte ruimte die ik binnen ga, is desolaat, smerig, griezelig zelfs. Vijandig ook, met een monsterlijke, volledig verweerde opslagtank waaruit enkele pijpen als goorbruine knekels steken. Een stroom zwarte drab bedekt een gedeelte van de tankwand, als opgedroogd bloed uit een wond. Uit de onderkant van de tank steken wat draden, bouten en buizen, als ingewanden uit een gruwelijke buikwond.
De hele ruimte wordt her en der doorkruist door zware steunbalken die lang geleden met donderend geraas naar beneden zijn gevallen, alles op hun weg naar de hel meedogenloos meesleurend in hun doodstrijd. De vloer is bedekt met een dikke laag bagger, duivenstront en vuil van allerlei aard. Zo dik is de bodembedekking dat er niet op te lopen is. Tussen alle afval ligt het aangevreten lijk van een grote vogel.
Uiterst voorzichtig beklim ik een gammele zwaar verroeste trap zonder leuningen. Het bevalt mij niets, veel van de treden zijn ernstig doorgebogen en verrot. The song’s over als er een afbreekt en je enkele meters naar beneden flikkert, met je nieuwe camera in de hand. Maar ik bereik toch veilig de eerste etage en heb een mooi uitzicht over de grote fabriekshal. Van bovenaf is het of een reusachtige hand het hele zaakje ondersteboven gekeerd heeft. Het lijkt of er een bom is ontploft. En zijn verwoesting was groot, mijmer ik.

Te midden van de rotzooi staat een soort van kantoortje met ramen aan drie zijden nog fier overeind. Ik stel me voor dat hier de chef werkplaats zat en zo mooi zijn personeel aan alle kanten in de gaten kon houden. Voldeed iemand in zijn optiek niet helemaal dan riep hij hem bij zich om hem vermanend toe te spreken. Ik hoor zijn stem door de hal galmen en zie een medewerker met gebogen hoofd richting het Heilige der Heiligen lopen, onzeker over zijn lot. Maar dat is lang geleden, de verschillen tussen toenmalige baas en werknemer zijn decennia geleden al uitgewist door de dood.
Een volgend trapje, deze keer met een wankele leuning, is mijn deel. Ik kom in een kleine maar prettig verlichte ruimte terecht. Dat wil zeggen, een groot gedeelte van een buitenmuur is verdwenen en het daglicht krijgt alle kans. Het biedt mooi uitzicht op het ingestorte dak van het naastgelegen lagere gebouw. Het dak doet denken aan een biezen mat met een reusachtig gat er in. Her en der steken dakspanten en platen fineer alle kanten uit. Wat een ravage.
Ik heb weinig trek om via dezelfde trap weer naar beneden te gaan en hoop in de volgende ruimte een betere trap te vinden. Mijn wens wordt vervuld, alleen gaat de trap niet naar beneden, maar naar een nog hoger gelegen plateau en een deur. De sterk vervuilde ruitjes laten met enige tegenzin een straaltje daglicht door. Hm, dat zou best wel eens een mooi uitzicht kunnen betekenen. Een overhellende bint maakt dat ik halsbrekende toeren moet uithalen om het trappetje te beklimmen.
Wanneer ik mijn voet op de volgende trede zet, hoor ik ineens een geluid. Iets viel om of ergens vanaf. Ben ik niet alleen? Doodstil blijf ik staan en geef mijn oren de kost, ondertussen de ruimte afspiedend. Niets. Misschien was het een rat of een dakhaas. Wacht, het zal een duif geweest zijn! Alle ruimtes die ik tot nu toe bezocht heb, zijn overvloedig voorzien van duivenkak. Om mijn laatste twijfel weg te nemen, vliegt onder de trap plotseling een duif op. Mijn hart mist een slag, maar gerustgesteld vervolg ik stapje voor stapje mijn weg naar boven.

Eindelijk bereik ik het half vergane plateau. Daar wacht mij een flinke hoop stront. Dat kan nooit van een duif geweest zijn, realiseer ik mij. Dit moet uit een mens gekomen zijn! Vreemde plaats om eens lekker op je gemak te gaan zitten kakken, maar ieder zijn meug. De drol ziet er vrij vers uit, zo lijkt het. Er zit tenminste nog geen haar op. Blijkbaar is hier onlangs nog iemand anders dan mijn persoontje geweest, die schijten op niveau naar een nieuw level getild heeft.
Ik kijk door een kapot ruitje naar buiten. Het uitzicht is toch niet zo spectaculair als ik gehoopt had. Komt bij dat het net begonnen is met regenen, dus niet interessant om te kieken. Net wil ik me omdraaien als ik een tik hoor. Een tik? Ik hoor tikken! Het lijkt net of een of andere zenuwlijder de maat tikt. Tik, tik, tik, tik, heel regelmatig.
Eerst maar eens een niveau dalen, dat ik weer vaste grond onder mijn voeten heb. Het metalen plateau heeft zijn beste tijd gehad en samen met die hoop stront oefent mijn gewicht er een flinke druk op uit. Veilig bereik ik de voet van de trap. Het tikken gaat ondertussen onverminderd door, zij het dat er soms een tok tussendoor klinkt. Tik, tik, tik, tok, tik, tik, tik, tok. Zal het een zwerver met een houten poot en een wandelstok zijn? Ik wil er toch het mijne van weten en ga op het geluid af.
Dan zie ik een ruimte die ik nog niet eerder ontdekt had. Het getik lijkt daar vandaan te komen, want neemt in volume toe. God zegene de greep en ik treed binnen. Mijn voeten zinken weg in de zompige ondergrond en maken een soppend geluid. Het duurt even voor mijn ogen gewend zijn aan het duister. Dan zie ik de veroorzaker van het geluid….

Lees in deel 2 hoe het afliep

Eén reactie